van raam
Vensterglas
kan al zo'n honderd jaar in vele maten en soorten geleverd worden.
Dat was niet altijd zo.
De geschiedenis van het
venster
is nauw verweven met de productie van
glas,
eerst in kleine schijfjes, later wat grotere ruitjes en tenslotte flinke glasplaten.
Zolang een
raam
nog niet in een keer gevuld kan worden met één stuk glas, is een hulpmiddel nodig.
Voor de eerste kleine stukjes glas waren in de Middeleeuwen de loodstrips,
die het
glas-in-lood
vaak een fraai lijnenspel konden geven.
Toen de ruiten groter werden waren stevige houten roeden nodig.
Normaal vormen deze rechthoeken, maar bij onder meer in
bovenlichten
kan ook een rijk patroon ontstaan.
Niet zelden is het materiaal dan gietijzer,
waarmee gemakkelijk en goedkoop allerlei vormen te maken zijn.
Bij
gietijzeren ramen
zijn omlijsting en roeden vaak als één stuk gegoten.
Ook in
beton
is dit mogelijk.
Het patroon van de roeden heet de
roedenverdeling.
Zijn er veel ruitjes, dan spreken we van een
kleine roedenverdeling.
Bij minder ruiten wordt het raam vaak benoemd naar het aantal:
vierruits raam,
zesruits raam, enz. Het schuifvenster heeft vanaf het eind van de 19e eeuw vaak een ongedeeld bovenraam en een
onderraam met alleen één middenroede, het wordt
T-raam
genoemd naar de
T-vorm die je kunt herkennen in deze
middenroede
samen met de
wisseldorpel
(maar die is géén roede).
Tekst: Jean Penders (04-2005). Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders